
Hij kwam aanlopen met zijn kleine meisje. Ze was op haar paasbest. Je kon zien hoe bezorgd ze was voor haar prachtige jas. Anderen zagen het ook – zagen, onverschillig, dat het de mooie jas van een ander klein meisje geweest was, een jas die haar beste dagen gehad had.
Vrij naar Dag Hammarskjöld – Merkstenen, p.62
Vroeg in de middag was het in de zonneschijn een waar feest geweest. Nu waren de meeste mensen al naar huis. De ballonverkopers telden hun verdiensten van die dag na. Ook de zon had op haar tijd gelet en zich achter een wolk te ruste gelegd. Het was dus erg eenzaam en somber toen hij met zijn kleine meisje kwam aanlopen, om te genieten van de lentevreugde en om zich te verwarmen in de nieuwe, frisse paaszon.
Maar ze was tevreden. Ze waren allebei tevreden. Want ze hadden zich een eenvoud geleerd – een eenvoud die nooit vergelijkt, die niet dat wat is wil ruilen voor ‘iets anders’ of ‘meer’.